home over kunst over kunstenaars besprekingen info/contact

DE WIJSVINGER

Ergens in de loop van de tweede helft van hun eerste levensjaar beginnen kinderen met de vinger te wijzen naar wat ze willen hebben. Dit gebaar – een van de eerste ‘woordjes’ van het kind - ontwikkelt zich ongetwijfeld uit het grijpen. De vroegste vorm ervan is het uitstrekken van de lichtjes geopende hand naar iets wat het in de mond wil steken. Ouders zijn experts in het lezen van dergelijke ‘intentiegebaren’ van de zuigeling. Ze lezen het als een uiting van het verlangen van het kind om iets te hebben. Vermits voortaan de ouders het gewenste aanreiken, verzwakt het grijpgebaar: alleen de ‘tang’ van duim en wijsvinger blijft nog openstaan, terwijl de drie overige vingers er steeds slapper gaan bijhangen. Hoe meer het gebaar als teken wordt gebruikt, hoe verder het wordt gestileerd: op de duur is alleen nog de wijsvinger gestrekt, terwijl de duim en de overige vingers helemaal worden teruggeplooid om de ‘pijl’ van het aanwijzen des te sterker te laten uitkomen. Tot de stilering draagt ook bij de tegenstelling met de vermanende vinger, die verticaal de hoogte in ‘wijst’. Nog lange tijd blijft de duim echter ‘mee grijpen’ naar het begeerde.

Vooral als de ouders reageren op de aanwijzende vinger, doet het kind een belangrijke ontdekking: het kan de ouders zijn wensen laten uitvoeren! Ook wenen doet wonderen, maar heeft het grote nadeel dat het geen precieze opdrachten geeft. De ouders komen wel in beweging, maar vertonen niet meteen de gewenste reactie. Ze komen integendeel met een fles aandraven, of kijken of je niets in de broek hebt gedaan, terwijl jij maar zit te watertanden om dat blokje wat verderop in je mond te kunnen stoppen. In vergelijking met het simpele gebaar van het aanwijzen, is het overigens een energieverspillende bedoening. Veel drukte om weinig effect. Bij de wijsvinger liggen de verhoudingen omgekeerd: het volstaat om je vingertje op te heffen, en de ouderlijke robot voert meteen de opdracht uit. Het vingertje lijkt wel een toverstaf. Geen wonder dat het kind de magische vermogens ervan weldra enthousiast uitprobeert.

Ook als ouder begin je onwillekeurig zelf dit gebaar te gebruiken. Groot is dan ook je verbazing als je merkt dat kinderen niet in de richting kijken die je aanwijst, maar naar je vinger. Het kind herkent zijn eigen gebaar nog niet in dat van de ouder, en denkt dat die ergens iets wil pakken. Het aanwijzen met de vinger is nog geen teken geworden. En ook dan duurt het nog lang vooraleer het kind door heeft dat het in de richting van de vinger iets moet zoeken dat zich elders in de ruimte bevindt. Niet alle kinderen zijn daar even snel mee weg. Het helpt als je ze echt de vinger onder hun oog houdt en in het verlengde van de vinger leert kijken. Pas daarna hebben ze door in welke richting ze moeten kijken als je vinger zich niet meer onder hun oog bevindt. Het laatste stadium is dat ze leren kijken in de richting waarin jouw ogen kijken, zonder dat je nog langer hoeft aan te wijzen.

In afwachting van deze latere ontwikkelingen, helpt het als je het aangewezene ook aanraakt met de wijsvinger: je loopt achter je wijsvinger aan naar de schakelaar van de lamp die je wil aanwijzen. Gemakkelijker is het omgekeerd eerst aan te raken en dan aan te wijzen. Een goed idee is met het kind voor het tv-scherm te gaan zitten en te kijken naar een babyvideo zoals Tik-tak. Betje kent hem inmiddels van buiten en elk avond bekijk ik er weer een stukje van, haar alles aanwijzend en woordjes voorzeggend. Als ik me wat vooroverbuig, reikt mijn wijsvinger tot het scherm. En als ik gewoon zit, is er een afstand van twee handlengtes. Ik wijs haar af en toe iets aan terwijl ik het bijbehorende woord zeg. Telkens gaat ook haar wijsvinger naar het scherm terwijl ze pogingen doet om het bijbehorende woordje te zeggen (vocaliseren, kuchen, ‘p’ zeggen, geluidloze bewegingen met de lippen maken). Hoewel ze mijn gebaar nabootst, lijkt ze het nog niet echt te begrijpen: als mijn wijsvinger te ver van het scherm is, kijkt ze naar mijn vinger.

Maar langzamerhand begint het te lukken. Dat merk ik als ik op de trap sta en een lamp aanwijs die zich op enige afstand van mijn wijsvinger bevindt: ‘Lamp!’ Betje steekt prompt haar vingertje uit en zegt ook : ‘p’. Meteen wijst ze naar een andere lamp die ook brandt. En als ik later de poes aanwijs als ze niet te ver van mijn vinger is, zegt ze ook ‘poe’. Af en toe kijkt ze nog wel eens naar mijn hand in plaats van naar wat ik wil aanwijzen, maar ze vordert zienderogen.

Het loont de moeite de nodige aandacht te besteden aan het ontwikkelen van dit soort elementaire gebarentaal. Kinderen drukken zich al heel vroeg uit met allerlei intentiegebaren: bewegingen met de lippen en de tong als het papje wordt klaar gemaakt (‘bljčbljčbljč’), het handje uitsteken naar de fles, trappelen met de beentjes (staand of zittend), het beentje opheffen als ze ergens op willen of de handjes opsteken als ze willen gepakt worden, het handje draaien als een wieltje moet draaien, wuiven bij het vertrek en ga zo maar door. Ouders begrijpen deze gebarentaal van nature, maar ze laten het vaak na om ze meteen in woorden te vertalen en vooral om ze ook zelf te gebruiken samen met woorden. Het loont om zelf ‘bljčbljčbljč’ te zeggen als je het papje klaarmaakt: je zal merken dat het kind dan doorheeft dat het nog even moet wachten tot het klaar is. Het begint dan niet langer te wenen van ongeduld, maar wacht begrijpend af – al was het alleen maar omdat het probeert te begrijpen waarom je ‘bljabljablja’ zegt. Als je zo de gebarentaal tot echte taal maakt, kan je al heel vroeg de eerste dialogen voeren. Als je het kindje klaar maakt om weg te gaan, kun je het al vertellen dat je weg gaat door zelf met je handje te wuiven en te zeggen: ‘Kom, we gaan weg, dada!’. Of: ‘Moet papa met het wieltje draaien?’. Je zal dan merken dat kinderen de gebaren al beginnen te gebruiken als echte woorden, los van een concrete context. En dat kunnen ze reeds lang voordat ze de eerste woordjes spreken. Zo kun je de intrede in de wereld van de taal drastisch vervroegen door het inlassen van een pre-verbale voorfase – al blijft het belangrijk dat je als ouder bij elk teken uit de gebarentaal de bijbehorende woorden blijft uitspreken.

Onder al deze gebaren is vooral het aanwijzen met de vinger het koninginnenstuk. Je krijgt er als ouder een machtig instrument bij. Je kunt wel dingen tonen door ze op te pakken, of dingen benoemen als ze verschijnen, maar het is niet altijd mogelijk om iets te tonen of het is niet altijd duidelijk wat verschijnt. Bovendien laat aanwijzen toe dingen op afstand onder de aandacht te brengen én te benoemen. Het beheersen van dit teken uit de gebarentaal is dus dé toegangspoort tot het verwerven van de verbale taal. Vooral omdat de magie van dit gebaar als geen ander het kind leert dat wenen maar een hoogst primitieve en inefficiënte bedoening is, die het dan ook in toenemende mate laat. Zo doet de krijsende baby als dialogerend wezen zijn intrede in de wereld van de mens.

© Stefan Beyst, januari 2002



Reacties: beyst.stefan@gmail.com






zie ook: stefan beyst over liefde: 'de extasen van eros'



Op de hoogte blijven van nieuwe teksten: mailinglist


zoek op deze site

powered by FreeFind