home over kunst over kunstenaars besprekingen info/contact

DE PEUTER EN DE DOOD (1)


Elders beschreven we al hoe het peuter geleidelijk begint door te hebben dat er twee generaties zijn (dwergen en reuzen) en twee geslachten (vader, moeder/jongen meisje). Daardoor wordt hij vatbaar voor het idee van de groei. Groei zal hem wel van kind in volwassene veranderen, maar niet van jongen in meisje of omgekeerd. Maar het idee van groei houdt ook nog andere problemen in: begin en einde van het leven komen in zicht. Het eeuwige wezen wordt sterfelijk.

Het lijkt niet logisch, maar de peuter is het eerst vatbaar voor het idee van een einde. Want het begin - de bevruchting - komt pas in zicht als de peuter het idee van groei helemaal beheerst. Voor de dood kan je omgekeerd de ogen van het peuter niet lang sluiten: je koopt dode dieren in de winkel, je zet ze op tafel, je klapt vliegen en muggen dood, er liggen dode dieren op straat, en in dierendocumentaires zie je roofdieren aan het werk. Als ze hun prooi zomaar inslikken denkt de peuter nog niet meteen aan dood, maar als ze die aan stukken rijten, kan hij er niet langer naast kijken. En dan hebben we het nog niet gehad over de vele ‘huisdiertjes’ die het onder de behandeling van de kinderen maar al te vaak laten afweten.

Het komt er in de eerste plaats op aan om de peuter er attent op te maken dat er zoiets bestaat als ‘dood’. In het begin maakt hij uit je reactie op dat er met de dood iets ernstigs aan de hand is. Hij krijgt dan medelijden met de overledenen. Toen ik Betje als ze ongeveer twintig maanden was in een boekje een vogeltje aanwees dat dood in de sneeuw lag, boog ze prompt voorover om het een kusje te geven.

Vervolgens leer je ze aan de hand van dieren wat de dood eigenlijk inhoudt. Dat doe je het best met dieren waar mensen niet zo medeleven mee hebben: mieren, vliegen of muggen die je ongestoord kunt doodknijpen. Je kunt dan goed illustreren dat ze niet meer kunnen lopen of vliegen enzovoort. Na die voorbereidende fase laat je kennismaken met de dood van ‘hogere’ dieren: een dood vogeltje kan niet alleen meer vliegen, maar ook niet meer zien, niet meer eten, niet meer voelen.

Stop dus vanaf een bepaalde leeftijd de dood niet langer weg. Wel is het uitkijken geblazen bij overreden dieren: dat is een akelig zicht, dat je de peuter beter bespaart door hem af te leiden. Pas als hij de hele problematiek van leven en dood doorheeft, als het verschil tussen mens en dier is doorgedrongen, én als hij weet heeft van de diverse organen in het lichaam, kan je hem daaraan blootstellen.

Tweede opgave is de peuter te leren inzien dat de dood onherroepelijk is, in tegenstelling tot de slaap waaruit je kunt ontwaken, of de ziekte waarvan je kunt genezen. Aanvankelijk denkt de peuter dat het dier gewoon wakker kan worden, vooral als het niet beschadigd is. Of dat het gewoon kan worden hersteld, zoals je kapot speelgoed maakt. Als ik Betje op 20 maanden een dood meesje liet zien, dat nog heel gaaf was, maar niet meer wegvloog en bewoog, gaf ze het mij doodgemoedereerd terug met de mededeling: ‘papa maak!’ Zes maanden later zag Betje een dode poes naast de weg. Ze was overreden, maar het lichaam was nog intact. Daarom besloot mama om er even naar te gaan kijken en het hele verhaal over te doen over wat de poes allemaal niet meer kon. Wat Betje meteen de reactie ontlokte: ‘Boer moet komen, boer poes maken!’. Waarop mama antwoordde dat de poes niet meer kon worden gemaakt. En om haar woorden kracht bij te zetten voegde ze er aan toe dat de boer moest komen om een put te maken en er de poes in te begraven. Waarop Betje, onvermurwbaar in haar geloof aan de onsterflijkheid, heel triomfantelijk reageerde door te zeggen: ‘Dan poes (ge)maakt!’ Alsof het een zaadje betrof dat je in de grond had geplant… Iets later vond ze een dode vlinder, legt hem op de radiator en zegt triomfantelijk: ‘v(l)ind(er) weer (ge)maak(t)!(

Toch leert de peuter geleidelijk dat de dood onomkeerbaar is. Je kunt dat inzicht kracht bijzetten door het vergaan van het lichaam te laten zien bij rottende dieren en vooral geraamtes. Vooral de laatste zijn een overtuigend bewijs van de onomkeerbaarheid. Dat een schedel met een bewegende onderkaak of een dansend skelet zo akelig is, komt precies omdat van beenderen de onherroepelijke indruk van levensloosheid uitgaat. Minder erg en veel leerrijker zijn rottende dieren: de peuters zien dan hoe wormen en vliegen de lijken opeten, en het verschil met wat wij aan tafel doen is niet zo groot als voor ons: als iets lekkers op de grond is gevallen, eten peuters het aanvankelijk zonder problemen op.

Eenmaal de onomkeerbaarheid is doorgedrongen, begint de peuter aan het einde van het menselijk leven te denken. Maar nog niet meteen aan de eigen dood. Terwijl hij zelf nog een tijdje onsterfelijk blijft, begint langzaam het idee door te dringen dat mensen sterfelijk zijn. Allicht zijn niet alle opa’s en oma’s meer in leven, en als je ze in contact hebt gebracht met de dood van dieren, denken ze niet meer dat die ‘weg’ zijn en alleen maar hoeven terug te komen.

Het ogenblik is dan gekomen om het verband te leggen tussen dood en begraven of verbranden door een bezoek aan het kerkhof. Terwijl ze om en op de graven gaan spelen en zich verlustigen aan alle interessante voorwerpen die er te zien zijn, zien ze ook de portretten. Je vertelt ze dan dat die mensen dood zijn en begraven zijn in een kist onder de steen. Vervolgens gaan je eens naar een begrafenisplechtigheid van vreemden, zodat ze zien dat een kist in de begrafeniswagen wordt geschoven en naar het kerkhof gebracht. En als alles daaromtrent is verwerkt, ga je naar het graf van overleden grootouders.

De voorstelling van een lichaam in een kist of van verbranding schept weer nieuwe problemen: de angst voor levend begraven of verbrand te worden. Maar als je je werk goed hebt gedaan, is de voorstelling van een dood lichaam dat niets meer voelt en vergaat stevig ingeworteld. Zodat de angstvoorstellingen gemakkelijk kunnen worden ontkracht. En dat geldt ook voor de verwante angsten voor het opeten van dieren: als ze weten wat dood is, is het opeten van dieren niet langer aanleiding tot de voorstelling dat de opgegeten dieren gaan huishouden in onze ingewanden.

De volgende stap is het verband leggen tussen groei en dood. Groot worden vindt zijn verlengde in oud worden en sterven. Dit is het moment om de derde generatie in te voeren: als het peuter groot wordt, wordt het vader of moeder, en vader en moeder worden opa en oma. En dan ga je dood…

De laatste en moeilijkste stap is dan in te zien dat je niet alleen sterfelijk bent, maar ook nog verwekt. Maar daar komen we in een afzonderlijk verhaaltje op terug…

© Stefan Beyst, augustus 2003



Reacties: beyst.stefan@gmail.com






zie ook: stefan beyst over liefde: 'de extasen van eros'



Op de hoogte blijven van nieuwe teksten: mailinglist


zoek op deze site

powered by FreeFind