Na mijn ervaring met ‘Searching for Utopia’
- de tonnenzware schildpad die zomaar op de Vlaamse kust werd gedropt
zonder enig gevoel voor juiste verhouding met de omgeving - en na mijn
problemen met de potsierlijke opstelling van ‘De man die de wolken
meet’, eerst op het dak van het SMAK te Gent, nu ook op het dak van de
Singel te Antwerpen - straks op de koepel van het Koninklijk Paleis te
Brussel? - ging ik met de bangste voorgevoelens naar Fabres nieuwste
creatie kijken: Totem, de kever die naar aanleiding van het 575-jarig
jubileum van de universiteit van Leuven op een 23 meter hoge naald werd
gespietst en op het Ladeuzeplein werd opgesteld met de universitaire
bibliotheek als achtergrond.
DE NAALD
Maar al bij de eerste blik werden mijn voorgevoelens gelogenstraft: Fabres
naald staat perfect op het plein ingeplant, op de juiste plaats en met
niet al te misse verhoudingen. En dat is een belangrijk pluspunt. Want
een beeld in de openbare ruimte is, vooraleer beeld te zijn, in de
eerste plaats een baken die de ruimte waarin het is opgesteld moet
structureren rond een kern – architectuur dus. Denk maar aan de obelisk
op de Champs Elysées of die op het Sint Pietersplein te Rome.
Wat dat betreft is Fabre dus in zijn opzet geslaagd. Zijn in reusachtige
proporties uitvergrote naald doet het ongetwijfeld beter dan de eveneens
tot in reusachtige proporties uitvergrote naald die Claes Oldenburg
al
in 1995 in New York opstelde, maar die in haar omgeving past zoals een tang op een varken.
DE KEVER OP DE NAALD
Dat Fabre het niet bij die naald heeft gelaten, maar er perse ook nog
een kever op wilde prikken, vergalt echter danig het plezier:
Want in de eerste plaats wordt daarmee een geleding in de naald
aangebracht en zodoende haar élan gebroken. Dat heeft de naald van Jan Fabre
gemeen met de naald van Claes Oldenburg, waar het élan gebroken wordt door een
knoop. En daarin zijn zowel Jan Fabre als Claes Oldenburg duidelijk de minderen
van een echte grootmeester, Brancusi, wiens 'oneindige zuilen' zich
ongestoord door knopen of kevers ten hemel verheffen. Overigens wordt de
kracht waarmee ze dat doen geenszins verminderd door het feit dat ze
niet verjongen naar boven toe, zoals een obelisk of Fabres naald: wel
integendeel.
In de tweede plaats vormt
de kever op de naald een referentiepunt dat het oog meteen gaat afmeten
aan andere referentiepunten op het plein. En, uit hoeveel hoeken ook je
dan het beeld gaat bekijken, nergens valt het in de plooi met het
omgevende decor van huizengevels of de bibliotheek.
Alleen als je bij de
uitgang van de parking rechts tegenover de bibliotheek staat, valt er
een mooi kiekje te nemen van de verhouding tussen de kever en de toren
van de bibliotheek – maar dan moet je wel het gebouw eronder uit het
beeld kaderen.
Op een heuveltop in de open natuur, ver van zo'n
plein dat voorschrijft hoe je beeld er moet uitzien, zou Fabres naald
met de kever erop al stukken beter staan.
Het volstaat om in Antwerpen dezelfde oefening met het beeld van Rubens
over te doen, om je ervan te vergewissen welke zware fout hier is begaan
tegen de architectuur van de ruimte. Waar je op de Groenplaats ook gaat
staan: het silhouet van seigneur Rubens verhoudt zich harmonieus tot het
omgevende groen en tot wat er doorschemert van het intussen wat verloederde
decor van de gevels, en het staat meesterlijk afgetekend tegen de toren
en het schip van de achterliggende kathedraal. De pleinarchitecten van
vroeger – en Bob van Reeth die op een intelligente manier het plein
heraanlegde - wisten dus beter van wanten dan onze veelzijdige huomo
universale.
En ten slotte verknalt dat volume dat in de hoogte over het plein zweeft
het effect van de verjonging van de naald. Want ook de verjonging van
kathedraaltorens staat er borg voor dat de beweging naar de
hemel toe wordt gebalanceerd door het dragende volume dat achterblijft op aarde. Iet of wat beeld bereikt hetzelfde effect doordat het als
uit de steen gehouwen geheel op een massieve sokkel
is geplaatst waarrond zich de begane grond moeiteloos kan organiseren.
Doordat Fabre zijn kever hoog boven het plein vastpint, schept
hij beneden integendeel alleen maar een leegte, een waar vacuüm.
De
concentrische kringen die rond de naald in de vloer zijn aangebracht,
zijn alleen maar op de plannen van de architecten of vanuit een
helikopter te zien, en kunnen dit gebrek dus niet verdoezelen.
Vooraleer die kever daar boven het plein hing, zag het Ladeuzeplein er
voller uit. En dat is toch wel een ernstig verwijt.
Over helikopters gesproken: hoe weinig het beeld in zijn ruimtelijke context is gedacht mocht al
blijken uit het feit dat men bij de onthulling hoogtewerkers had opgesteld
om het beeld vanuit de hoogte en aan de bovenkant te kunnen
fotograferen - is er niet veel aandacht besteed aan de afwerking
van de naar de hemel gekeerde onderkant van Fabres kever? Kan men zich voorstellen dat Rodin zijn publiek bij de
opening met de hoogtewerker over zijn Balzac of zijn burgers van Calais
zou laten zweven? Die zijn niet gemaakt om vanuit de lucht te worden
bekeken, maar vanop de grond. Is er een sprekender getuigenis van hoezeer Fabre zich
zijn kever in een puur abstracte ruimte heeft uitgedacht, zonder zich er terdege
van bewust te zijn dat hij in de reële ruimte hoog in de lucht zou hangen en dus van op de
begane grond zou worden bekeken? Marcel Duchamp ten spijt, blijft een beeld een
aangelegenheid van het netvlies, en niet van de hersenen...
DE KEVER
Zeker bij nacht zal niemand ongevoelig blijven voor de magische charme
van het door vier schijnwerpers vanop de voet belichte groene schild van
de kever tegen het duister van de sterrenhemel. Maar het is een goedkope
charme: een naaldloos aan een onzichtbare draad uit de hemel opgehangen
- of met Panamarenko’s magnetische krachten in de hoogte gehouden -
groen sierstuk
uit de kerstboom zou het niet slechter doen.
Vooral niet omdat bij nader toezien het effect van de glanzende
kleurvlakken teniet wordt gedaan door die duistere pootjes van de kever
met lichtende puntjes aan het uiteinde. Een ‘abstracte’ combinatie van
lichtende golvende vlakken - of een vliegertje van Panamarenko met groen
gekleurde vleugels - zou beter hebben voldaan.
En zo komen we van de glitter van de
kleuren naar de vorm waarop ze zijn aangebracht. Iet of wat beeldhouwer
- wat nog iets anders is dan iemand die de uitvergroottruc van Claes
Oldenburg nog eens overdoet - had meer terecht gebracht van de uitbeelding van een kever ...die op een naald wordt geprikt! Al is ‘naald’ hier niet langer het juiste
woord. Want, wat in verhouding tot een plein een ragfijne naald is,
heeft
in verhouding met de kever eerder iets van een plomp gepunte boomstam.
En dat maakt de serene
symmetrie van die vleugeltjes en die pootjes pas goed ongeloofwaardig:
als zo’n gepunt gevaarte door het arme lijfje van een kever wordt
gedreven, zou dat toch een ander - eerder chaotisch en slijmerig - spektakel opleveren dan de netjes
georchestreerde symmetrie en de glanzende kleurenpracht die Fabre ons te zien geeft.
Wat een gemartelde kever had moeten zijn, heeft meer van een op de rug
gekeerde verdwaasde schildpad met zes poten.
Meteen wordt duidelijk wat de functie is van die glanzende kleuren en
die starre symmetrie: ze dient
niet zozeer de schoonheid, veeleer moet ze het afgrijzen ontkennen en
verdoezelen. Niet alleen glans dus, maar ook versluierende schijn:
glitter in de volle zin van het woord. Dat belet niet dat de esthetisch
ongecensureerde - sadistische - versie van dit beeld ongetwijfeld in de geest van menige
Leuvenaar - om nog maar te zwijgen van de Leuvenaartjes - zal beginnen rondspoken. Niet
anders dan vroeger de nagels gedreven door de handpalmen en de rug van Jezus’
voeten aan het kruis.
HET DECOR
Tijd om ons even op de inhoud toe te spitsen: want de inplanting van
beelden in een omgeving is niet alleen een kwestie van vormen en
verhoudingen, ze heeft ook een inhoudelijk aspect.
Op het eerste gezicht lijkt het bij Fabre evenmin aan een inhoudelijk inplanting van het beeld te ontbreken. Fabre is integendeel
verdacht kwistig met het spuien van de nodige commentaren die het verband
moeten verduidelijken. Zo overleeft
volgens Fabre de kever 'door zijn skelet al vele miljoenen jaren
en bezit hij als oudste computer ter wereld net als een bibliotheek een
grote hoeveelheid kennis en geheugen'. Daarom zou zijn kever 'een lofzang
op de wetenschap' zijn die in de bibliotheek op de achtergrond is vergaard...
Maar ook inhoudelijk blijkt het eerste gezicht alleen maar schijn. Want
die lofzang klinkt niet erg overtuigend als een stoffige
bibliotheek wordt tegengesteld aan de glanzende schilden van de oudste computer ter wereld, die de mens
waarschijnlijk zal overleven.
Laten we daarom de intelligente uitspraken van de geniale meester even voor wat ze zijn, en
laten we het kunstwerk voor zich spreken. Want Fabre heeft goed verklaren dat
het hier om een lofzang gaat, het beeld van een kever op een boomstam van
een naald geprikt spreekt een heel andere taal: die van het sadistisch genoegen
aan de destructie van een weerloos schepsel dat met spartelende pootjes
een gewisse dood afwacht – het laagje esthetische glitter over dit
gewelddadige gebeuren verhelpt daar even weinig aan als Fabres zalvende
woorden.
En dat sadistische genoegen is op zijn beurt slechts de oppervlakte over
een nog diepere, en zo mogelijk meer lugubere laag. Bij het opprikken
van kevers en vlinders doemt in elke doorsnee geest meteen de gedachte
op aan de moordende 'determinerings- en inventariseringdwang' van de 'steriele
wetenschap' waaraan menige kever werd opgeofferd. Waartegenover
Fabre dan het
élan van de kunst stelt die – in een omkering van het gebaar
waarmee de kever op zijn kussentje wordt geprikt - naar de poëtische
blauwe hemel verwijst - zeg maar ‘ins Blaue hinein’. Tegenover de
termieten die met zijn allen gedisciplineerd de termietenheuvel van de
wetenschap opbouwen, het zelfvoldane universele genie van de kunstenaar die de bronnen
van de kennis in zich draagt en daaruit zijn eigen ‘private
mythologie’ put, ongeveer zoals de scarabee zich volgens de Egyptenaren
uit
zichzelf verwekte. Kortom: het mateloos arrogante gebaar van de
kunstenaar die het allemaal wel beter weet.
Wat Fabre opdient als een lofzang, is dus in feite een aanklacht op de
wetenschap die elke creativiteit en poëzie doodt, elk oeroud instinct.
Fabre is wat dat betreft niet aan zijn proefstuk toe. Mogen we
herinneren aan het precedent in die andere universiteitsstad Gent,
alwaar Fabre in 2000 de eerbiedwaardige zuilen van de Aula met ham
bedekte en zich verlustigde in de gedachte dat die weldra met schimmels
en vliegen zou worden overwoekerd ('De benen van de rede ontveld'). Ook dat gebaar spreekt, los van alle
loze frasen, boekdelen. Fabre, afgestudeerd aan de Antwerpse academie -
zowaar een hoogburcht van het intellect - heeft blijkbaar een zeer
dubbelzinnige verhouding tot de
wetenschap en universiteiten. Enerzijds poseert hij te pas en te onpas als de huomo universale die niet alleen met vrucht alle kunsten beoefent, maar
zoals da Vinci ook nog de Wetenschap; en laat hij zich in zijn private
mythologie ook afstammen van de entomoloog Fabre, die inzake
determineren en inventariseren nochtans van wanten wist. Maar sterker nog
dan zijn verlangen om huomo universale te zijn is Fabres ‘Unbehagen in
dem Geist’. Want onze Jan voelt zich beter op zijn 'gemak' temidden van de
lichaamssappen - je suis sang – dan in het huis van de geest, dat
hij daarom zo graag tot stoffige bibliotheek degradeert...
De reductie van heel de omgeving van het Ladeuzeplein in de
historische universiteitsstad Leuven tot een puur decor voor de opvoering van dit
onbehagen in de geest krijgt pas een wrange ondertoon als we ons
realiseren op welke plaats dit beeld staat en ter welker gelegenheid het
werd opgericht. Alleen al over Monseigneur Ladeuze zou een aardig boompje
kunnen worden opgezet. Zichtbaar is vooral het gebouw tegen de achterkant van het plein:
de bibliotheek in de Universiteitshalle die tijdens de Eerste Wereldoorlog
op 25 augustus 1914 werd platgebrand, werd na de oorlog door
giften van Amerikaanse Universiteiten in een nieuw gebouw op het
Ladeuzeplein ondergebracht maar vooral van
nieuwe boeken voorzien - men zal zich herinneren: 'Furore
teutonico diruta, dono americano restituta' (Door Duitse furie
vernield, door Amerikaanse steun heropgebouwd). Tijdens de Tweede
Wereldoorlog werd de bibliotheek een tweede keer door de vlammen
vernield, ditmaal door toedoen van het fascistische geweld. Vandaag worden
de boeken door Fabres gebaar een derde maal verbrand, zij het dan
slechts
virtueel.
En we zouden ook nog verder kunnen teruggaan in
de tijd – tenslotte is Leuven een historische stad die al 575 jaar een
universiteit herbergt. Al kan men zo zijn bedenkingen hebben bij
het reilen en zeilen van de Universiteit door de eeuwen heen, iemand
mocht Fabre er wel aan herinneren dat ooit iemand als Erasmus rondwaarde
op de plaats waar nu de wetenschap van kevermoord wordt beschuldigd. Fabres totem is dus niet alleen de schijn van glans en symmetrie die de
horror van het sadisme moeten verdoezelen, maar ook nog een goed
verpakte judaskus op de wang van goedbetalende opdrachtgevers.
Laten we ons vooral niet vergissen: Fabre staat met zijn 'onbehagen in de
cultuur' niet alleen. Net zoals de sadistische spelletjes met kevers, is ook de
'private
mythologie' die Jan Fabre zich heeft gebrouwen niet zo privaat als op het
eerste gezicht lijkt:
eerder hoort ze thuis in een onderstroom die alleen maar sterker dreigt
te worden. Een 'Totem' voor de bibliotheek van de Alma mater
en een 'cloaca' in wat vroeger het Museum voor Schone Kunsten heette, dat is inzake cultuur niet meer of niet minder dan wat
inzake politiek de zogenaamde anti-politiek is. Met dien verstande dat
ze in de 'anti-politiek' nog het fatsoen hebben om tenminste het eigen
volk eerst te stellen, terwijl figuren als Fabre, Delvoye en consoorten het kortweg op zichzelf hebben
begrepen: 'eigen genie voor alles' luidt hier de boodschap. Geef toe dat het van enige zelfoverschatting getuigt om als
verjaardagsgeschenk aan de 575 jarige Alma Mater zichzelf als door de
wetenschap geslachtofferde creativiteit en oerintelligentie op te voeren...
Al moeten we ons wellicht meer vragen stellen bij het grenzeloze
masochisme waarmee de universitaire autoriteiten zich deze Judaskus laten
welgevallen. Wanneer bieden ze hem ook nog een tweede wang aan?
PUBLIC RELATIONS
Om te besluiten willen we nog even een woordje kwijt over het brein
achter het hele gebeuren, professor Vic Goedseels, algemeen beheerder
van de K.U.Leuven. De man verklaart onomwonden over zijn project: ’Er
moest over geschreven en gesproken worden. Zo kwamen we bij Jan Fabre
terecht’. Wel, professor, je hebt de juist keuze gemaakt: voor een logo
moest je uiteraard terecht bij een specialist ter zake. Al is het nog
maar de vraag wie hier het product is dat aan de man werd gebracht. Want
Fabre verstaat vooral de kunst om anderen zijn zelfpromotie te laten
financieren. Hoe dan ook: je mag op je twee oren slapen, professor. Leuven staat
voortaan op de landkaart van de kunstwereld, en er
zal ongetwijfeld nog heel wat inkt vloeien over je geesteskind.
Maar of daarmee een andere zaak is gediend dan de jouwe en die van Fabre?
Stefan Beyst, oktober 2004
POSTSCRIPTUM: DE KRITIEK OP HET BEELD
Zo mogelijk nog ergerlijker dan het beeld zelf is de 'kritiek' erop.
Kort na de opening stonden de kranten vol met titels waarin woorden als
'monumentaal' en 'indrukwekkend' op de voorgrond stonden.
Kathleen Nimmegeers (De Standaard, 2 november) verklaarde de Totem
tot... 'reuzenpenis': 'een macabere, sadistische en typisch mannelijke
miskleun'.Nou! Evenzeer als de ware aard van Fabres naald, miskent
Kathleen Nimmegeers de ware aard van Fabres 'ode'.
Tegenover Fabres vermeende 'mannelijke ode aan Vesalius' (van wie het
voor Nimmegeers maar een stap is naar Mengele) pleit ze dan voor een
vrouwelijke'ode aan de begijn'. Overigens neemt de historica niet
alleen een loopje met het beeld als voorstelling, ze holt met nog groter
gemak voorbij aan elke analyse van het beeld als beeld: geen woord over
de toch wel zware artistieke gebreken.....
Nadat Fabre zijn beeld verkocht als een ode aan de wetenschap en
Kathleen Nimmegeers Fabres Totem er een penis in las, meent Bart Viaene in
het
gastenboek (11 november) dat de kever een
symbool is voor de 'mestkevers' van het Vlaams Blok en verwijst naar de
fakkeloptocht die op 9 november
2004 rond de 'Totem' werd gehouden ter gelegenheid van de
uitspraak van het Hof van Cassatie in verband met het hoger beroep van
het Vlaams Blok. Het staat natuurlijk iedereen vrij het beeld te
lezen zoals hij wil: waarom Christus aan zijn kruis niet als de eerste
piloot gezien? Maar niet alleen de context van Fabres werk - in een van
zijn filmpjes dialogeert Fabre als mestkever met Ilya Kabakov - in de eerste
plaats het beeld als zodanig en de plaats waar het staat opgesteld
wijzen toch eerder in richting die ik hierboven heb aangeduid. En dan is
het maar de vraag of de fakkeltocht wel rond de juiste totem optrok...