home over kunst over kunstenaars besprekingen info/contact


NEE OM NEE

Reacties op het spenen.


Het kwam als een complete verrassing: bij het loskoppelen van het winkelwagentje weigerde Betje* pertinent om in het stoeltje te gaan zitten, waar ze zich anders zo vorstelijk in rond liet rijden. Ze moest en ze zou stappen. Er zat niets anders op dan haar vrij te laten rondlopen in de supermarkt. Een complete verrassing: omdat Betje tot nog toe zeer meegaand was. Als je ze ergens afhield, ging ze dadelijk weer aan de slag met iets anders. Maar ditmaal ontbrak het haar aan elke redelijkheid. Ze was er zelfs niet toe te bewegen om even in de kar te zitten als ik naar een andere afdeling wou. Ook even op het handvat van de kar zitten gedurende de verplaatsing zag ze niet zitten. Zodat ik haar moest oppakken met de ene hand en met de andere hand met de kar moest manoeuvreren.

Enkele dagen later herhaalde zich hetzelfde met het stoeltje op de fiets: ze was er met geen stokken in te krijgen. Met een herhaald ‘(s)Tap! (s)Tap!’ gaf ze te kennen dat ze te voet naar het paard wilde, zo’n kilometer verder. Ik argumenteerde: ‘Maar het paard is ver! Eerst met de fiets, en dan stappen bij het paard!’ ‘Nee: (s)tap!’ Ook hier bleef het niet bij die ene keer. Want met de vervroegde doorbraak van de lente wou ik vaker uit gaan fietsen. Dan maar geprobeerd haar te verleiden met een voor haar aanlokkelijke bestemming. ‘Gaan we naar de ganzen?’ ‘Jaaaa!!!’ ‘Met de fiets?’ ‘Jaa!’. Maar toen ik bij de fiets kwam, bleek dat zij bedoelde dat ik met de fiets moest en zij ‘Tap! Tap!’

Uit haar manier van doen bleek dat het haar niet zozeer om het stappen te doen was: veel meer genoot ze ervan dat ze haar wil kon doorzetten en mij kon dwarsbomen. Want toen ik ze die namiddag in bad wou zetten zei ze ook ‘Nee! Nee!’, met hoeveel enthousiasme ze ook naar boven was gestapt voor haar geliefde plenspartij in bad. Al liet haar lol aan het nee zeggen het dit keer laten afweten: haar enthousiasme voor het bad was te groot. Hier bleef het dus bij deze ene keer.

Deze ‘koppigheid’ ging gepaard met een toenemende voorliefde voor ‘verboden’ handelingen. Betje ging te pas en te onpas in de keuken naar eten zoeken. Ze trok de koelkast open en haalde er dan allerlei lekkers uit. Als we dat terugzetten, trok ze naar de voorraadkast, zodat we haar alweer iets moesten afpakken. En als ze het daar had opgegeven, trok ze steevast naar de la met kruiden om er zich meester te maken van het zoutvatje of andere begeerlijkheden.

Geleidelijk begon het ons te dagen dat een en ander te maken had met het feit dat ze sedert ongeveer een goede maand werd gespeend. Mama had de laatste borst ’s avonds geleidelijk door de fles vervangen. Betje had zich dat schijnbaar zonder probleem laten welgevallen: ook in de voorafgaande maanden had ze probleemloos de overgang van borst naar fles overdag aanvaard.

Maar het moet geleidelijk tot haar zijn doorgedrongen dat ze iets miste. Zo moest ze bij het slapen gaan niet alleen haar avondfles krijgen, maar ook nog haar dekentje en ‘de muis’ (een zeehondje). Overdag begon ze steeds vaker naar de fles te vragen, vooral als er een probleempje was of als ze vaststelde dat mama weg was: dan kreeg ze steevast een onbedaarlijke zuigaanval. Terwijl ze tot nog toe in de regel at wat wij haar voorschotelden, begon ze nu steeds vaker vooral vast voedsel te weigeren. Ze wilde geen soep meer, maar moest de fles hebben. Als ze een boterham met kaas kreeg, moest het er een met vlees zijn. Of ze wou een muesli-koek als ze een rijstkoek kreeg, en als we dan een muesli-koek gaven, moest ze een yoghurt, en als we een yoghurt gaven moest ze… de fles. En aan tafel ontwikkelde ze de grappige gewoonte om steeds maar uit andermans bord te willen eten. Toen ze goed doorhad dat op die andere borden hetzelfde eten lag als op het hare, veranderde deze hebbelijkheid zich in de neiging om op andermans plaats te willen gaan zitten aan tafel. Dat ze bij voorkeur eerst op de plaats van haar broer ging zitten, moest alleen maar verhelen dat ze eigenlijk bij mama op de schoot wou om door haar te worden gevoerd.

Ook ’s nachts waren de gevolgen van het spenen te merken. We waren er in geslaagd om haar de hele nacht zonder borst of fles te laten doorslapen. Maar nu begon ze vaker te woelen. Soms werd ze ‘Nee! Nee’ roepend wakker: haar eerste nachtveulentjes. Vaker werd ze meteen wakker, wenend om de fles. Soms sliep ze dan na even zuigen weer rustig in, maar op andere momenten was de fles haar niet genoeg: ze moest bij mama liggen, zoals vroeger, toen ze de borst kreeg. En ook haar middagslaapje moest eraan geloven. Terwijl ze vroeger een ruime anderhalf uur sliep, werd ze nu steevast na een half uurtje wakker, hartstochtelijk wenend om haar mama. Ze was nog zichtbaar moe, maar moest en zou opstaan om bij mama te zijn.

Geleidelijk begon de gehele puzzel in elkaar te passen: Betje was blijkbaar begonnen aan haar queeste naar de graal. Dat ene grote nee – het ‘weigeren’ van de borst – gaf aanleiding tot steeds meer andere neens. Geen fles, maar een boterham! Niet weer naar de koelkast lopen! Blijf in ‘s hemelsnaam uit die voorraadkast! Geen koek, maar fruit! Niet uit broertjes bord eten! Geen wonder dat Betje tegen die lawine van verboden uiteindelijk ook haar eigen ‘nee’ in het geweer bracht. Zeker als ze weer eens vanuit haar zitje in het winkelwagentje al dat begeerlijks aan zich moest laten voorbijgaan zonder het ook maar te mogen aanraken!

In de eerste plaats besloten we dan ook om op het ‘koppig’ gedrag te reageren op de juiste manier: toegeven als het om gerechtvaardigde eisen gaat. Of omgekeerd: het kind over de brug krijgen als het om onredelijk gedrag gaat. Zo liet ik haar in de supermarkt inderdaad stappen. Zodat ze meteen allerlei begon uit te laden en in mijn winkelkar te stoppen. Geleidelijk kon ik haar duidelijk maken dat we niet alles nodig hadden wat zij had uitverkoren en zo ja, dat we er niet zoveel van nodig hadden. Geleidelijk nam haar obsessie normalere proporties aan. Maar ze bleef steevast weigeren om tijdens verplaatsingen in het zitje te gaan zitten. Na een tijdje vond ze een compromis: ze ging op het klepje staan waar je bakken kunt zetten, of begon zelf de wagen te duwen.

Met de fiets was de weerstand veel geringer. Eerst beloofde ik haar een snoepje als ze in het zitje mee zou rijden naar de kruidenier. Dat leek haar wel wat, al kon ze het niet laten om toch nog wat tegen te spartelen. Een volgende keer probeerde ik het zonder snoep, maar met een voor haar zeer aanlokkelijke eindbestemming: de pauw! Zonder tegenspartelen ging ze mee. Onderweg begon ze te zingen: het was prachtig lenteweer. Ik zei haar: ‘Zie je wel hoe fijn het is in het zitje’. En ik zong een liedje van ‘Betje in het zitje, papa aan het stuur, zo rijden we samen door de wei!’. En de volgende dag kwam ze zelf vragen om te gaan fietsen: dat hek was van de dam.

Maar dat dit alles zo ‘vlot’ verliep, had ook te maken met het feit dat we tegelijk ook aan het achterliggende probleem werkten. Want vele verlangens van kinderen zijn eigenlijk verschoven verlangens. En die mag je slechts voorwaardelijk op hun gerechtvaardigheid beoordelen: als je tegelijk het centrale probleem aanpakt.

Eerste opgave was hier Betje er bewust van te maken dat ze eigenlijk weer aan de borst wou drinken. Telkens als een van de hierboven beschreven verschoven verlangens opdook, herinnerde ik haar eraan dat mama haar geen borst meer wilde geven. Want: ‘Betje is al groot geworden en grote kinderen drinken niet meer aan de borst, maar aan de fles en ze eten boterhammen en soep’. Tot nog toe hadden we gewoon gezegd dat de borst leeg was. Al kon ze uit de intonatie en de bijbehorende gelaatsuitdrukking wel opmaken dat dit ‘op’ niet zomaar een ‘op’ was, met die uitleg wilden we alleen maar ons eigen besluit om de borstvoeding te staken voor onszelf verstoppen. Want, stoppen met borstvoeding is geen natuurgegeven, het is een besluit dat je liever laat dan vroeg moet nemen. De melk blijft immers vloeien zolang er aan de borst wordt gezogen: denk aan de minnen wier borsten vroeger een heel beroepsleven lang vloeiden. En die onduidelijkheid van onzentwege maakte het voor Betje alleen maar moeilijker om dit besluit te aanvaarden. Vandaar de nieuwe – juiste – formulering: Betje krijgt geen borst meer, want ze is groot geworden. Zuigeling af.

Wat niet belet dat je betere manieren van reageren moet aanreiken om die pil te vergulden. Op het ogenblik dat een verschoven behoefte verscheen, probeerde ik haar een leuker alternatief aan te bieden. Zo zei ik, als ze weer eens de fles melk uit de koelkast ging halen: ‘Kom Betje, laat ons samen een appeltje eten’. Ik schilde dan een appeltje, sneed het in kwartjes en begon er samen met haar eentje op te eten. Ze had meteen de boodschap begrepen: ze nam prompt ook een stukje appel en stak het in mijn mond, waarop ik op mijn beurt haar voerde. Dat vond ze heel leuk: ik moest nog een appeltje schillen. Geen sprake meer van melk!

En dat wijst meteen de weg naar de bredere aanpak, los van de concrete zuigaanvallen. Het verlies dat is ingebouwd in de menselijke levensloop, is immers ook altijd een winst. En het helpt als je niet de nadruk legt op het verlies, maar op de winst. Net zoals je de dood alleen kunt verdragen als je je eigen leven met succes hebt doorgegeven, kun je het zuigelingbestaan pas opgeven door zelf moeder te worden.

Dat is natuurlijk een probleem als je nog geen borsten hebt. Daarom was Betje ermee gestopt de dolfijnen in het bad aan haar tepels te laten zuigen. Maar ze had zelf al de oplossing gevonden: ze gaf ze water uit een flesje. Het bad was overigens dé plaats waar ze al haar problemen met het spenen opvoerde. Al langere tijd was ze daar druk doende met potjes en flesjes te vullen en leeg te maken met de spuit en de kraan. Die ‘borsten’ raakten nooit leeg: als ze ‘op’ waren, konden ze meteen worden bijgevuld. Water alom!

Ook moesten we Betje duidelijk maken dat mama’s nee geen kwaadwilligheid was, maar in de lijn der dingen ligt. En met al die lammetjes hier in de buurt was dat niet zo’n probleem. Ik liet Betje zien dat het mama schaap niet altijd geneigd is om melk te geven, en hoe ze zich dan bruusk afwendt. Waarop de kleintjes maar gras gaan eten. En hoe groter de lammetjes, hoe meer ze zelf voor hun eigen eten zorgen, gelijk het grote mama schaap. Betje was danig gefascineerd door dat spektakel. Als het lammetje werd afgewezen, keek ze met een droevige blik toe. Maar die uitdrukking maakte plaats voor een enigszins verbouwereerde interesse als het lammetje zonder pruttelen gras ging eten. ‘Dat lammetje is al groot’ zei ik dan : ‘Wat flink! Het kan al zelf gras eten!’ Er begon haar iets te dagen over het verband tussen groot worden en zelf eten.

En ook nog een laatste probleem moest aangepakt. Na het spenen ontwikkelt het kind een soort afkeer voor de tepel, vergelijkbaar met het gevoel van afkeer dat je hebt voor andermans mond of speeksel. Die wordt heel vaak overdekt door agressie, zeker als het kind het gevoel blijft hebben dat de moeder haar iets onthoudt uit kwaadwilligheid. Maar los van die agressie - en in toenemende mate als uitlokker ervan - installeert zich een soort rem op het zuigen. De rem bestaat uit een omkering van het affect: verleidelijk wordt weerzinwekkend. De affectomkering zit heel diep, zoals blijkt als je als volwassene wordt geconfronteerd met tepels waar melk uit komt. Waar je er in een seksuele context geen enkele moeite mee had om de tepels aan te raken of in de mond te nemen, moet je een heel sterke weerstand overwinnen om van de melk te proeven als je liefje moeder is geworden: al weet je na het overwinnen van de weerstand meteen waarom kinderen zo verlekkerd zijn op vanille en kokos! Betje vertoonde nauwelijks sporen van agressie tegenover de borst, maar als mama ze haar nog eens bij wijze van troost aanbood, wendde ze de blik af. Ze wou er niet meer aan drinken. Tot ze op zekere dag een oplossing gevonden had voor haar tegenstrijdige gevoelens: ze nam een speelgoedkalfje en liet dat in haar plaats drinken aan mama’s tepel.

Al deze maatregelen, en vooral het duidelijk uitspreken dat de borsten niet zomaar leeg waren, maar dat mama geen borst meer wou geven aan een kindje dat al groot was geworden, wierpen hun vruchten af. We beschreven al hoe de ‘koppigheid’ verminderde en hoe de verschoven verlangens geleidelijk werden ingeruild voor nieuwe oplossingen. Ook de frequentie van de doorbraak van verschoven verlangens verminderde, zodat we ze steeds minder naar betere oplossingen moesten vertalen. En vooral: er verschenen geen nieuwe vormen van koppigheid of geen nieuwe verschoven verlangens. De woekering van onhebbelijkheden die met het spenen gepaard gaan waren met succes ingedijkt. In toenemende mate werd Betje weer het tevreden en meegaand kindje dat we al altijd hadden gekend.

Een en ander bleek ook uit de ontwikkelingen in haar spel. Nadat ze in bad al was begonnen met de dolfijnen de fles te geven, begon ze eindelijk ook haar pop te voeden met het speelgoedflesje dat we haar hadden gekocht, maar dat tot nog toe ongebruikt was gebleven. Hoezeer ze was opgeschoten bleek ook uit het feit dat ze bij het slapen gaan niet langer meer vroeg naar haar dekentje en haar ‘muis’. Wat niet belet dat ze juist daarom hartstochtelijker van de fles geniet dan ooit tevoren: als ze die krijgt – als ze echt honger heeft – loopt ze er met het hoofd achterover en de fles in de lucht als een trompetter triomfantelijk mee rond in de living, soms wankelend van genot...

Al zullen we natuurlijk moeten blijven strijden om het zo te houden!

Stefan Beyst, maart 2003.

* Betje is 22 maanden bij het schrijven van dit verhaal.


© Stefan Beyst, maart 2003





Reacties: beyst.stefan@gmail.com


zie ook: stefan beyst over liefde: 'de extasen van eros'



Op de hoogte blijven van nieuwe teksten: mailinglist

zoek op deze site

powered by FreeFind