STEENTJES GOOIEN
Het is vandaag mijn beurt om op Betje – nu negen maanden oud - te
passen. Gewoontegetrouw ga ik eerst na hoe ik die kostbare uren zo
nuttig mogelijk kan gebruiken door het bezig zijn met de kinderen te
combineren met een of andere routineopdracht. Het valt mij te binnen dat
ik in de badkamer nog een klus heb te klaren. En dan weet ik meteen wat
mij te doen staat: met een paar koperen koppelingen zal Betje zich
ongetwijfeld een tijdlang kunnen bezig houden, zodat ik intussen
ongestoord mijn werk kan doen.
Betje is dadelijk vertrokken. Parmantig op haar poepje zittend, begint ze
de koperen onderdelen te inspecteren. Als ze na een grondig onderzoek
met oog en handjes het eerste stuk veilig in haar mond heeft opgeborgen,
neemt ze het volgende onder handen. Maar snel onder de kastjes van de
wastafel gedoken dus.
Als ik goed op dreef ben hoor ik plots een harde tik op porselein. Ik
wring me uit de kastjes. Betje heeft zich opgetrokken aan de pot van de
wc en kijkt me triomfantelijk aan. En ik heb het meteen begrepen: ze
heeft een van de koperen stukken in de wc gegooid! Ik moet me even
vermannen om met mijn blote hand dat stuk uit de pot te halen. En om me
dat niet nog eens te moeten doen, klap ik het deksel van de wc neer.
Maar weer onder de wastafel gedoken. Nauwelijks ben ik op dreef of
alweer een harde tik. Weer wring ik me van onder mijn wastafel uit. Dit
keer heeft Betje zich opgetrokken aan de rand van het bad, alwaar ze elke
dag met mama van haar geliefde badje geniet. Weer kijkt ze mij
triomfantelijk aan. Ditmaal ligt het koperen stuk in het bad. Daar heb
ik geen problemen mee en ik ga weer aan het werk. Er volgt nog een hele
reeks tikken, maar ik kan rustig doorwerken nu.
En dan herinner ik me dat ze de laatste dagen vaker dat spelletje met
gooien speelt. Gisteren nog liet ze de astronauten van haar broer over
de leuning van de zetel verdwijnen, om dan reikhalzend over de leuning
te kijken waar ze waren terechtgekomen. En vroeger nog kon ze het niet
laten om, vorstelijk tronend in de babystoel, allerlei voorwerpen van
tafel vegen, om dan, over de leuning hangend, in de diepte het resultaat
van haar exploten te bewonderen.
Een en ander kwam in een stroomversnelling zodra Betje zich op eigen
houtje kruipend door de kamer begon te bewegen. Ze genoot ervan overal
aan te kunnen. Maar de wereld bleek ook heel wat onbereikbare plaatsen
te bevatten. Het raam of de deur blokkeert de toegang tot buiten. Vanuit
de hoogte van de kinderstoel blijft de vloer buiten haar bereik. En als
ze dan weer op de vloer mag rondkruipen, kan ze alleen maar vruchteloos
de armen uitstrekken naar het oppervlak van tafels en kasten. De toegang
tot nog andere plaatsen is belemmerd door een ‘muurtje’: de rand van
het bed of het bad waar ze graag in zou willen kruipen. Het is niet
altijd een kwestie van haar lichaam dat niet overal heen kan. Soms is
het alleen maar de arm die niet ver genoeg reikt. Zoals wanneer ze de
bodem van een doos of mand wil bereiken, of als ze het water in de wc
wil pakken.
Kinderen hebben zo hun eigen manier om in al deze gevallen toch het
onbereikbare te betreden: door er iets in te gooien! Dat doen ze over de
rand van de zetel of het bedje, door de leuning van een trap of de
balustrade van een balkon, van op het brugje in de vijver of in de
rivier, in de waterput of het ravijn. Als een ruit, een deur of een
deksel de toegang tot een onbereikbare ruimte blokkeert, lijkt kloppen
met de vlakke hand een alternatief te zijn voor gooien. De gewoonte
blijft nog vele jaren voortduren: je ziet deze neiging ook bij peuters
en kleuters en ze steekt ook bij volwassenen nog regelmatig de kop op.
Ik herinner me dat ik het als kleine jongen niet kon laten om steentjes
over een hoge muur van onze tuin te gooien. Aan de andere kant bevond
zich een mysterieuze wereld, waarvan alleen de geluiden tot mij
doordrongen. En via de steentjes was het alsof ik in die onbekende
wereld terecht kwam. Op een keer had ik zelfs aardappelschillen over een
andere muur gegooid, aan de straatkant van onze tuin. Die kwamen daar
terecht op de helm van een politieagent, die prompt aanbelde om me aan
de oren te komen trekken. Soms ontgaat deze hebbelijkheid de ouders, tot
ze plots iets blijken te missen. Zo mocht ik het ooit meemaken dat de
hele voorraad koffielepeltjes verdwenen was. Tot ik bij toeval het
laatste exemplaar zag verdwijnen in het gat van een schoorsteen in een
afgelegen kamer dat nog niet was gedicht.
We kunnen ons afvragen waar deze merkwaardige neiging vandaan komt. Je
zou er een vroege uiting in kunnen zien van een gedrag waar de
menselijke soort in uitblinkt: gooien. Dat deden we eerst met stenen en
stokken, dan met boomerangs en speren, later met slingers en
speerwerpers, we perfectioneerden het tot schieten met pijl en boog of
met blaaspijpen, om nog maar te zwijgen van geweren en kanonnen, en
vandaar tot raketten - om de hele ontwikkeling tussen het gooien van een
been en het lanceren van een raket uit Kubricks ‘Space Odyssea’
samen te vatten.
Het boeiendste aan gooien is dat het een effect op afstand sorteert. Dat
is al de ontdekking van de baby die, vorstelijk gezeten in zijn
babystoeltje, alles van tafel veegt om dan te genieten van het geluid
van eten of lepeltjes die op de grond vallen. Het blijkt mogelijk ‘in
de verte’ te handelen: je doet hier iets en daar sorteert het effect.
Zoals wanneer je het steentje in jouw plaats op een onbereikbare ruit
laat kloppen. Het is alsof je met het voorwerp meereist in de ruimte en
er op afstand de gewenste handeling uitvoert via het gegooide voorwerp.
Met deze gedachte in het achterhoofd keek ik met nieuwe ogen naar Betjes gedrag. Als ik ze nog eens bij de open wc zet, leunt ze prompt
over de bril en tracht met haar wijsvingertje de waterspiegel aan te
raken. Als dat niet lukt, heft ze haar linkerbeentje op, in een
vergeefse poging om erin te kruipen. Ik doe de proef nog eens over bij
het bad, met hetzelfde resultaat. Als ik haar ’s namiddags op een
krukje aan de pompbak zet om met de waterstraal te spelen ontvouwt zich
weer hetzelfde scenario. Ik geef haar duploblokjes. Met haar
rechterhandje gooit ze die de een na het ander in het afvoergaatje,
terwijl ze tussendoor haar linkerbeentje even omhoog heft, in een niet
aflatende poging om alsnog zelf in de pompbak te kruipen.
Dat lijkt het idee te bevestigen dat gooien een manier is om een
voorwerp in zijn plaats in het onbereikbare te projecteren. Blijft dan
te verklaren waarom het zich bij kinderen eerst uit als iets ergens in
gooien, veeleer dan als het treffen van een doel. Het antwoord luidt dat
de impuls om te gooien al aanwezig is, maar nog geen emplooi heeft: het
kind wordt nog gevoed, en moet dus zelf nog geen doel treffen. De wakker
geroepen impuls wordt dan dienstbaar gemaakt aan de actuele interessen
van het kind. En die draaien om alles wat met voeding te maken heeft.
Alles gaat de mond in: eerst de tepel, weldra ook de hand, de vingers of
de duim, en zodra het kind kan grijpen, alles wat het te pakken kan
krijgen. Zodra het kind zelf eten in de mond kan stoppen, wil het ook de
mond van zijn ouders bevoorraden. Het steekt er zijn fopspeen, een
koekje of zijn wijsvinger in. Omgekeerd moet alles wat de mond van de
ouder in gaat ook die van de baby in: de boterham, de tandenborstel, de
sigaret. Beide bewegingen worden samengevat als het kind de borst of de
fles krijgt en zelf met de wijsvinger zijn voed(st)er voedt. De neiging
om te geven wat men krijgt, bemoeilijkt vaak de eerste voeding met de
lepel. De baby wil dat zelf doen, maar als ouder wil men een smospartij
voorkomen. Een goede oplossing is dan het kind zijn wijsvingertje of een
lepeltje in je mond te laten stoppen. En zo hebben we meteen begrepen
waarom de neiging om te gooien zich eerst botviert op holtes in plaats
van op doelen: het zijn voor het kind monden waar van alles moet
ingestopt om het er vervolgens weer te kunnen uithalen en in de eigen
mond te stoppen. En dat spelletje is pas leuk als er een grote afstand
moet worden overbrugd: het herstelt als het ware een band met de
voedende borst op afstand - of met de verdwenen ouder.
Dat brengt me op het idee om ook Betjes gooien wederkerig te maken:
door een bal. Ik neem een slapjes opgeblazen strandbal en gooi die tegen
Betjes gezichtje. Ze kruipt er meteen achteraan, grijpt hem en steekt
hem triomfantelijk in mijn richting. Ik pak hem aan en gooi hem weer op
haar gezichtje. Daar kan ze maar niet genoeg van krijgen! Dit
wederkerige uitwisselen van ‘voedsel’ als een manier op contact op
afstand te onderhouden, verklaart het succes van balspelen. Later kan
het kind dit spelletje ook alleen spelen door de bal tegen de muur te
kaatsen, of hem op het pannendak te gooien, zodat hij terugrolt.
Zodra de kinderen uit de luiers zijn, verkrijgt het ‘handelen op
afstand’ een nieuwe dimensie. De peuter ontdekt de geneugtes om met de
urinestraal ergens in te mikken, er putjes in de grond mee te plassen,
of er op afstand tekeningen mee te maken in het zand of de sneeuw. Ook
de uitwerpselen die in de wc vallen, zijn een nieuw soort zelfgemaakte
projectielen. Ook de mond wordt meegesleurd in de nieuwe trend: vele
kinderen kunnen niet weerstaan om te spuwen in een diepte – de minder
verboden versie van pissen in de afgrond.
Het nadeel van deze nieuwe versies is dat er geen sprake meer kan zijn
van wederkerigheid zoals bij voeden: uitscheiden is een
eenrichtingsverkeer dat uitmondt in de riool. Maar ook hier kunnen
neutrale voorwerpen uitkomst bieden: als je water, modder of sneeuw op
je kameraadjes gooit, krijg je gegarandeerd van hetzelfde laken een
broek. Anderzijds beheerst de kleuter hoe langer hoe beter de beweging
van zijn armen. Weldra is hij in staat om echt te gooien – en niet
zomaar iets te laten vallen, zoals de baby. En dat vergroot alleen maar
de reikwijdte van het handelen op afstand, zeker als ook nog
instrumenten worden ingeschakeld zoals pijlen en bogen, waterpistolen en
blaaspijpen, katapulten en papieren vliegtuigjes enz. Steeds verder
kunnen allerhande projectielen de ruimte in gestuurd. Als gevolg daarvan
komt het oorspronkelijke doel van gooien weer in zicht: het ‘vullen’
van een ‘mond’ of het vangen met de handen maakt plaats voor het
treffen van een doel. Het komt er hoe langer hoe meer op aan flessen of
kegels treffen, in de roos schieten, in de goal sjotten. Dat neemt niet
weg dat de oude omgebogen vorm van gooien nog bij volwassenen overleeft:
denk aan de manier waarop velen ervan genieten een straal drinken van op
grote afstand in de mond of in een klein kopje te gieten of nootjes in
de mond te gieten. Ook vele balspelen hebben het nog altijd op een
‘opening’ begrepen: denk aan voetbal en golfen.
Ouders hebben het niet zo begrepen op het gooien van kinderen. Als baby
mocht je al geen eten op de grond gooien of blokjes in de wc. Als je met
de bal begint te gooien of met pijlen begint te schieten, wordt je
meteen naar buiten gestuurd, en ook daar is het uitkijken geblazen: je
moet de ruiten vermijden, zien dat de bal niet over de haag vliegt, en
ga zo maar door. Ook vele projectielen blijken verboden: niet alleen de
uitwerpselen die alleen op welbepaalde plaatsen mogen gedeponeerd, maar
ook stenen, pijlen en kogeltjes. Vooral als de ouders niet in de buurt
zijn, is het dan zaak om verboden terreinen te penetreren bij voorkeur
met verboden projectielen: zo wordt het plezier van de urinestraal te
hanteren verdubbeld als ze ook nog binnendringt in verboden terrein. Dat
mocht mijn moeder meemaken toen ik als kleine jongen op de zeedijk in
mijn plaats mijn straal de diepte van het terras onder mij in stuurde,
zeer tot ongenoegen van de oude man die daar beneden in zijn strandstoel
lag te soezen.
Het is dus fout om – à la Roheim - volwassen gedrag te begrijpen als
de ‘nuttige’ ombuiging van kinderlijk gedrag. Het omgekeerde is
waar: omdat de kiemen van volwassen gedrag nog geen ‘nuttige’
toepassing hebben, worden ze dienstig gemaakt aan kinderlijke doelen, al
blijven deze ‘leuke’ toepassingen soms ook bij volwassenen behouden.
En dat geeft zo te denken over vele interpretaties van ‘infantiele
seksualiteit’….
©
Stefan Beyst, januari 2002
Reacties:
beyst.stefan@gmail.com
zie ook:
stefan beyst
over liefde: 'de extasen van eros'
Op
de hoogte blijven van nieuwe teksten: mailinglist
|