NOG
MEER MEESTERWERKEN VAN JAN FABRE
Jan Fabre kan maar niet genoeg krijgen van zichzelf. Hij liet zich al
afgieten in brons in beeldhouwwerken als 'De
man die vuur geeft'' (1999), 'De man die
de wolken meet' (1998) en ' 'Searching for Utopia ' (2003).
Na een kort intermezzo, gedurende hetwelk hij Dirk Frimout een bronzen
afgietsel gunde op het dak van het Kursaal te Oostende ("De
astronaut dirigeert de zee",2006),
gaat hij onverstoord verder met zichzelf in brons of in was te
vereeuwigen.
Neem nu 'Ik laat me leeglopen' (2006),
een levensgroot wassenbeeld dat niet zou misstaan in Madame
Tussauds. Het toont Jan Fabre leegbloedend tegen een schilderij van een
oude meester. De bekentenis dat hij gewoonweg niet in staat is de oude
meesters te evenaren zou van enige zelfkennis getuigen, ware het niet
dat hij dat meteen weer verspilt door zichzelf zo belangrijk te achten
dat de hele wereld van deze mislukking op de hoogte moet worden
gesteld. (Zie overigens Kristof Kintera;
Revolution, 2005)
Een andere hoogst interessante pose is die van 'De man die op het water
schrijft' (2006): Jan Fabre met kleren en al gezeten in de
tweede van een reeks van zeven badkuipen
terwijl hij met zijn vinger op het water schrijft. Het is een 'veredelde
versie' van 'Hé, wat een plezierige zotheid' (1988), zeven met
blauw bebicte badkuipen, elk vergezeld van een uil in Muranoglas. De
versie van 2006 is in gepolijst brons (de badkuipen zijn overigens ook
verkrijgbaar met kevers). De uilen zijn vervangen door een
zelfportret. Het werk zit vol met 'referenties': onder meer naar 'Het schrijverke' van Guido Gezelle
waarin een waterlibel de naam van God op het water schrijft, naar 'De dood van Marat' van Jean-Louis
David, en naar de gewoonte van de kunstenaar om in het bad te werken. In
termen van de zeven dagen van de week is het hier
dinsdag: Martis dies, de dag van Mars. In
termen van de zeven planeten daarentegen cirkelt Jan Fabre als Venus rond
de zon. Ongetwijfeld een verwijzing naar een metamorfose zoals in
‘Quando L'Uomo principale
è una donna’ (2004). Een diepere
betekenislaag komt bloot te liggen als we de installatie van de andere
kant bekijken. Jan Fabre zit dan in de zesde kuip. Voor Christenen is de
zesde dag, Zaterdag, de dag waarop God, wiens naam Jan Fabre als de
libel uit Gezelles gedicht op het water aan het schrijven is, de mens
schiep. In deze context doet de vinger waarmee Jan Fabre de naam van God
op het water schrijft, ons uiteraard denken aan die andere vinger,
waarmee Michelangelo's Schepper zijn Adam tot leven wekt. Alweer een
referentie die een volgende metamorfose blootlegt: die van God in een
creatie naar het beeld en de gelijkenis van Fabre de Schepper. Nog meer
interpretaties dienen zich aan als we, in het voetspoor van Isabelle de Baets* de kuipen begrijpen als graftomben, zoals het bad van Marat.
Betekenislagen te over dus in dit diepzinnige werk! Volgens de catalogus
voor 'Anthropology of the Planet' is deze installatie
'een gebaar van onmogelijkheid, maar ook een metafoor voor de
metamorfose van het scheppen'. Volgens Isabelle de Baets is het een
'metafoor voor de kunstenaar als bemiddelaar tussen de materiële en de
immateriële, spirituele wereld'. Ongetwijfeld zijn nog talloze andere
interpretaties mogelijk....Overigens zouden de interpretaties evenzeer
opgaan had Jan Fabre daar in het echt in een echt bad gezeten. Waarmee
dan weer dan irrelevantie van het werk als kunstwerk is aangetoond.
Jan Fabre kan al evenmin genoeg krijgen van het mennen. Na het bestijgen van
een schildpad in 'Searching for Utopia' (2003)
berijdt hij nu ook zijn eigen hersenen in 'De
kunstenaar die probeert zijn eigen hersenen te temmen'' (2007), al
gaat het deze keer om een wat goedkopere versie in was. De kunstenaar
heeft het blijkbaar hoog op met de hersenen die niettemin slechts zo'n
armzalig sculptuurtje wisten te produceren...
Met 'Ik spuw op mijn eigen graf' (2007),
bevinden we onszelf niet zozeer in Madame Tussauds, maar in het
horrorkabinet. De kunstenaar, alweer in dat trendy regenjasje van hem,
hangt aan de zoldering. Het thema - dat teruggaat op een echte
zelfmoordpoging van Jan Fabre die werd verhinderd doordat zijn vader het
touw doorsneed - kwam al aan bod in 'Dependens' (1979-2003),
een met duimspijkers bedekt beeld in polyester en in het met eigen bloed
getekende Zelfportret (1999) "Jan Emiel Constant Fabre, den dienaer van
den kunst aen eenen boom gehange, met vele pistolescheuten
doorgeschoten". Ditmaal hangt Jan Fabre
in was en met een echt regenjasje te bengelen over zwart marmeren grafstenen
waarop de namen zijn gegraveerd van insecten met de geboorte- en
sterfdatum van kunstenaars
(Proust, Thierry De Cordier
en Panamarenko), filosofen
(Foucault), componisten, wetenschappers enz.
Volgens Jan Fabre refereren de schots en scheve
grafstenen naar Caspar David Friedrichs 'Eismeer'.De titel van het
werk is ontleend aan Boris Vian's 'J'irai cracher sur vos
tombes'. De kunstenaar kan het blijkbaar niet laten
de meesters die hij niet kan evenaren- zijn overleden tweelingbroer? -
tot insecten te degraderen. Hopen maar dat deze minachting alleen maar
de omkering is van een minachting van zichzelf die zo diepgaand is dat
hij zich ophangt en op zijn eigen graf spuwt...Het geval werd
gerecycleerd voor 'De engel van de metamorfose' in het Louvre (2008),
alwaar de opgehangen grootmeester zichzelf verving door een reuzengrote
aardworm met als nieuwe titel
'Zelfportret als
de grootste aardworm ter wereld' (2008)
Ondanks al deze oefeningen in stunteligheid, slechte smaak, goedkope
filosofie en achterhaalde kunstenaarsmythologie, wordt Jan Fabre -
althans in de persmededelingen - geprezen als 'one of the most
fascinating artists in Belgium and on the international scene'.
Wij denken daar anders over, maar kunnen onszelf niet blijven herhalen.
Wie grondiger argumentatie wil lezen, kan terecht op de links bovenaan in
deze tekst.
© Stefan Beyst, Juni 2007
*'Jan Fabre: De bronzen' (Uitgeverij Wever & Berg, 2007)
Na 'De tuin der lusten', versierde Jan Fabre
een ander plafond, ditmaal niet met kevers, maar met veren:
'La nuit de
diane' ofte 'Le Cabinet Rubens-Fabre' 'inhet 'Musée de la Chasse et de la Nature' te Parijs. Terwijl
'Heaven of delight' een puur decoratief werk was, tracht 'The Night of
Diana' figuratief te zijn: een centrale uilenkop is omringd door vier
andere koppen met menselijke ogen. Terwijl 'De tuin der lusten'' enige
verdienste had als puur decoratief werk, legt 'De nacht van Diana' al de
gebreken van Jan Fabre als kunstenaar bloot. Het volstaat om deze
armzalige vertoning te vergelijken met de eerste de beste Byzantijnse
koepel.
Met de twee schaapjes van 'Sanguis sum' (2001) komt Jan Fabre in zijn
gouden periode. Het betreft twee schaapjes met feestmuts en strikdas,
het ene staand, het andere liggend - dood. Beide in 18-karaats goud.
Typisch voor ons tijdperk waarin het 'concept' het beeld volledig heeft
verdrongen is dat de Franse filosoof Michel Onfray erin slaagt om in
een hele tekst te schrijven over dit werk zonder ook maar
één letter te besteden aan de beelden als zodanig: en die zijn, op zijn
zachtst uitgedrukt, niet veel zaaks, al zijn ze natuurlijk wel goud
waard. Had onze grootmeester twee echte lammetjes gebruikt, het ene rechtopstaand en het andere liggend,
dan zou de tekst
evenzeer opgaan - of: evenzeer naast de kwestie zijn, dus. Volgens
Michel Onfray zou 'Sanguis sum' verwijzen
naar het Lam Gods van Jan van Eyck. Waarom dan? Toch niet elk
schaap verwijst naar het Lam Gods, zelfs niet als je het bedenkt met de
titel 'Sanguis Sum' en er zonodig wat bloed laat uit spuiten? Jan Fabre
wijst erop dat er twee schaapjes zijn, net zoals er twee gebroeders van
Eyck zijn. Maar er zijn nog meer die met zijn tweeën zijn: afgezien van
Jan Fabre en zijn overleden tweelingbroer ook nog de Marx Brothers, die overigens ook
nog iets met feestmutsjes te maken
hebben. Nemen we aan dat de schaapjes naar de gebroeders van Eyck of
naar het Lam Gods 'verwijzen', waar staan we dan? Hoe ligt dan de link
naar de bewering van de meester zelf dat de beeldjes een 'metafoor' is
voor de kunstenaar? Overigens geeft Michel Onfray zijn filosofische
verbeelding de vrije loop in de trant van dat het cogito van Jan Fabre zou
luiden ' Ik bloed, dus ik ben', wat dan weer niet bepaald van toepassing
is op Jezus, toch het echte Lam Gods. Hoe dan ook, op het einde
van zijn 'gedachtegang' komt Michel Onfray tot het diepzinnige besluit
'Jan Fabre brengt hier een allegorie van de dood van de kunst door de
situatie om te keren. ..De kunst is dood, maar door dat te zeggen toont
de kunstenaar hoe levend hij wel is - hij en zijn medium'. Nou....
Sedert 2006 begint Jan Fabre ook te werken met opgezette dieren 'Het carnaval van de dode straathonden' (2006) is een
installatie met zes opgezette honden, temidden van confetti en slingers.
Bekend is ook 'De boodschappers van de dood
onthoofd' (2006),
die op de tentoonstelling 'Homo Faber (2006) stond opgesteld tegenover
de 'Val van de opstandige engelen'
van Frans Floris: zeven (in de versie voor 'De Engel van de
Metamorfose': vijf) opgezette uilenkoppen met mensenogen op een wit
laken op een lange koorbank. Waarom zeven? Het 'altaar' met het witte
laken doet ons denken aan de Zeven Sacramenten. Maar waarom zijn er dan
in Parijs maar vijf overgebleven? We vernemen dat Jan
Fabre 'de eindigheid van ons bestaan bezweren door de brengers van de
allerlaatste tijding van het leven te beroven'. En dat, 'in de Vlaamse
traditie, deze vogels in verband worden gebracht met wijsheid én
waanzin'. Moeten we geloven dat Jan Fabre ook de wijsheid en de waanzin
wil onthoofden? Hoe dan ook: Maar goed dat ze de
dragers zijn van een dergelijke hoogst interessante boodschap, want als
kunstwerk op zich zouden die uilenkopjes niet misstaan in de jaarlijkse
tentoonstelling van de plaatselijk hobbyclub. Maar goed ook dat we
beschikken over een titel en de nodige commentaren: want aan de
uilenkoppen is niet te zien dat ze onthoofd zijn, laat staan dood: want
ze kijken ons aan met open mensenogen. Dieren met mensenogen: alweer het
eeuwige thema van de metamorfose!
From the
Cellar to the Attic / From the Feet to the Brain
Meest opvallend aan deze tentoonstelling in het Kunsthaus Brengenz is 'In
de loopgraven van de hersenen'
(2008). We zien de nabootsing van een landschap met loopgraven waarin
een reusachtig gevilde kop op zijn zij ligt. Liliputter Jan Fabre graaft
in een gat door de schedel in de hersenen. Dit is niet zozeer beeldhouwkunst,
dan wel een gestolde scène uit een toneel, iets waar Jan Fabre zich
beter thuis voelt. Zonder twijfel heeft de kunstenaar ons een of ander
wereldschokkend inzicht mee te delen - een 'Denkmodel'. Maar, zoals
gebruikelijk, is het niet zo duidelijk wat dat inzicht wel moge wezen.
Graaft de kunstenaar iets op in een of ander slagveld? Wat mag dan het
slagveld wel wezen. Wie zijn de strijdende partijen? Waarom is het hoofd
gevild? Het ziet er naar uit dat deze 'tableau mort" niet meer is
dan de zoveelste versie van 'de goede Belgische surrealistische
traditie'. Wat mij betreft: pseudofilosofie verpakt als pseudokunst....
Nadat we vorig jaar in het MuhHKA te Antwerpen een heruitgave te zien
kregen van de 'vlees-sculpturen' die Jan Fabre eerst bij een beenhouwer
in de Boerhaavestraat presenteerde en in 1980 in de Galerij Blanco in
Antwerpen, krijgen we dit van 4 oktober 2008 tot 29 maart 2009 een
heruitgave opgediend van een door dit museum aangekochte installatie van
Jan Fabre uit 1979: 'De
lente komt eraan'.
Het gaat om rottende aardappelen en uien, verpakt in condooms die een
onaangename geur verspreiden. Volgens Jan Fabre gaat het om een 'levende
installatie'. Sappen en geuren, transformatie en metamorfose, we kennen
het verhaal intussen van buiten. Een lege boodschap in een lege
verpakking. Niet meer dan goedkope sensatie, maar blijkbaar nog altijd:
pers en succes gegarandeerd. Hoog tijd dat ook hier de luchtbellen
worden doorgeprikt.
© Stefan Beyst,
2008.