jan fabre als de nieuwe prometheus

beschouwingen bij 'se man die vuur geeft




Er zullen er nog meerdere volgen, maar intussen staan er bij mijn weten al vier opgesteld: één, in het Gezelle Museum in Brugge, één in de Kunsthalle Wurth in Schwäbisch-Hall, één in de Collection Claudine et Jean-Marc Solomon in Frankrijk en één in Zoetermeer: beelden van Jan Fabre op ware grootte (165 cm) en met volle gewicht (300 kilo). Gegoten in een trendy outfit heeft hij zijn regenjas over het hoofd getrokken en houdt achter de aldus gevormde bescherming een vuurtje in zijn hand: vanwaar de titel 'De man die vuur geeft'.

Op de sokkel in Zoetermeer is een gedicht te lezen ondertekend door 'De keizer van het verlies' (Jan Fabre):

Ik brand heviger dan mag en voorzien
Ik brand en niet alleen voor mezelf
Maar ook om anderen vuur en licht te geven
Op diezelfde manier
Heb ik vuur en licht van anderen gekregen

Prijs Jan Fabre dat hij dit 'gedicht' - niet meer dan een slecht geschreven mededeling overigens - als handleiding voor de lectuur op de sokkel van het beeld heeft laten griffen. Anders was het ons wellicht voor altijd een raadsel gebleven hoe we deze rebus - een beeld dat in woorden moet worden omgezet - moesten ontcijferen. Probleem is alleen dat we met deze rebus - rebus: zowat het ergste wat je van een kunstwerk kunt zeggen - vele richtingen uit kunnen. Bij de opstelling van het oorspronkelijke beeld in het Gezellemuseum te Brugge ter gelegenheid van het Gezellejaar in 1999 heette het enigszins anders: "Zoals ik vuur gekregen heb van Gezelle door beelden in zijn gedichten, zo hoop ik dat ik het vuur doorgeef aan andere mensen". (Jan Fabre die het vuur van Gezelle doorgeeft... Al eens een vers van Guido Gezelle naast een van Jan Fabre gelegd?) En, te oordelen naar de commentaar op de webpagina van Zoetermeer is er bij de nieuwe versie ook een andere interpretatie mogelijk: Jan Fabre zou 'bij zijn beeld ook uitgaan van de vier elementen aarde, water, vuur en lucht, de leidraad voor het ontwerp van het Burgemeester Hoekstrapark'. Niet langer het vuur van de kunst, maar het vuur als element. Over polysemie gesproken! Jan Fabre is altijd een veelzijdig man geweest, en dat is de betekenis van zijn rebussen nog meer. Daarom weet hij ze ook zo moeiteloos in te passen in de meest uiteenlopende contexten. Totem - de gespieste kever op het Ladeuzeplein - is een ander voorbeeld van Jan Fabres ronduit opportunistische 'polysemie'.

Aan interpretaties overigens geen tekort. De Bruggelingen hadden ten tijde van de opstelling van het beeld in hun Gezellemuseum zo hun eigen oplossing van de rebus bedacht. Jan Fabres 'Man die vuur geeft' zou de uitbeelding zijn van 'een vuurtje onder de jas brandend houden", een teken waarmee de homofielen van weleer hun intenties bekend pleegden te maken aan soortgenoten, langs een parking bijvoorbeeld in de druilerige regen. En die interpretatie getuigt, gezien de geaardheid van de gevierde dichter, van een spitsvondigheid, waar menig kunstinterpreet een puntje aan kan zuigen - en die, zoals nog zal blijken, in elk geval veel geloofwaardiger overkomt dan de verklaringen die de kunstenaar zelve ons op de mouw wil spelden. Al blijft natuurlijk het probleem waarom het Jan Fabre is op wie het gezegde wordt toegepast en niet Guido Gezelle. Maar dat zet alleen maar des te sterker het rebuskarakter van het werk in kwestie in de verf: meerduidigheid is hier alleen maar een schrijnend bewijs van de mislukking van het beeld.

Laten we even de benadering van 'De man die vuur geeft' als combinatie van tekst en beeld vallen, en kijken we naar het beeld zelf. Dan zijn we nog veel sneller uitgepraat dan over zijn al even magistrale schildpad met de al even pretentieuze titel 'Searching for Utopia'. Het is niet meer dan een felblinkend afgietsel van de grootsprakerige meester. En, zoals met afgietsels vaker het geval is, is het niet alleen felblinkend, maar ook nietszeggend. Terwijl figuren als Segal en Gormley juist aan dat nietszeggende enige zeggingskracht weten te ontlokken, herinnert 'De man die vuur geeft' alleen maar aan de houterige gebaren en stuntelige houdingen van een - voor de gelegenheid vergulde - etalagepop.

Dat doet ons meteen de vraag stellen waarom Jan Fabre zich zonodig aan de zo hachelijk onderneming wilde wagen om in onze tijd nog een overtuigend beeldhouwwerk te willen maken. Waarom liet hij het niet gewoonweg bij zijn mededeling uit 'De keizer van het verlies'? Waarom deze meesterlijke versregels nog eens extra kracht bijzetten door ze om te zetten in een kanjer van een beeld? Had hij gedacht ze zo meer 'gewicht' te geven? In het voetspoor van Weiner's tonnenzware tekstregels?

Temeer daar men niet straffeloos het beeld bij het woord voegt. Jan Fabres beeld spreekt immers niet alleen het 'gedicht' tegen, maar in de eerste plaats zijn titel. Wel het laatste waar een argeloze kijker aan zou denken is aan iemand die een roker vuur aanbiedt in de storm. Als 'De man die vuur geeft' al iets met roken van doen heeft, dan eerder met iemand die gewoonweg zijn eigen sigaretje tracht aan te steken tegen de wind in. Daar spreekt dan weer tegen dat er van een sigaretje in de mond van het beeld geen spoor is te bekennen. Maar evenmin wijst iets in het beeld erop dat de meester van onder zijn kap een argeloze voorbijganger die het roken niet kon laten een vuurtje zou aanbieden. Als je dan toch dat onduidelijke - en dus mislukte - gebaar een zin tracht te geven, kan dat alleen maar door aan te nemen dat Jan Fabre zich zijn eigen sigaretje uit de mond heeft gespaard - en wel om dezelfde reden als waarom hij zichzelf van zijn sokkel liet afdalen om gewoon op de begane grond tussen de gewone mensen te gaan staan. Geef toe: zichzelf daar in schaamteloze zelfbevrediging vuur staan te geven op een sokkel en nog wel in brons dat blinkt als goud, dat ware toch geen zicht geweest! En als we ons dan bij de interpretatie van een beeld toch op de begeleidende tekst mogen beroepen, valt het meteen op dat de tweede regel van de tekst op de sokkel in één regel de zelfbevrediging bevestigt én ontkent: 'Ik brand en niet alleen voor mezelf'. Over 'conceptkunst' - zeg maar: minachting van het beeld - gesproken. En, alweer net zoals bij Weiner, vallen hier concept en het platste 'fotografisch' realisme samen. Al is de tegenspraak tussen tekst en beeld hier als ' verspreking' ook nog veelzeggend ontluisterend.

De rebus veelduidig dus en het beeld oninteressant. Misschien is de 'boodschap' op zich wel te pruimen? Neem nu dat 'vuur'dat Jan Fabre verteert. Welk vuur zou dàt wel mogen wezen! Ongetwijfeld wordt de man verteerd door een brandende hartstocht:al sedert de eigenhandig aangebrachte bronzen gedenkplaat op zijn geboortehuis kan hij het niet laten zichzelf in brons te vereeuwigen. En dàt vuur heeft hij ongetwijfeld gestolen van goden als Duchamp, Warhol & Cie, die niet minder geil waren op de onsterfelijkheid - zeg maar gewoon: beroemd worden ten allen prijze. En zeer zeker wist hij dat vuur ook door te geven aan anderen, met wie hij de fakkel der onsterfelijkheid zal moeten delen. De Fabres in spe zijn inmiddels niet meer te tellen. In die zin dekt de vlag wèl de lading.

Dat is echter zonder de commentatoren gerekend die Fabre de woorden in de mond heeft gelegd: volgens hen hebben we hier te maken met het vuur dat Prometheus aan de mensen bracht. (U leest goed: Jan Fabre als de nieuwe Prometheus!) Maar Jan Fabres beeld vertelt ook hier een ander verhaal dan zijn woorden. Want in het beeld is het olympisch vuur van de tekst herleid tot het armzalige vlammetje van een aanstekertje - een 'bic' zoals Jan Fabres inmiddels wereldberoemde ballpoints? Niets te maken dus met het vuur waarvan Nietzsche met wat meer gegronde eigendunk beweerde dat hij de vlammen in zich terugdronk.

Nog minder dan een aansteker met olympisch vuur, heeft Jan Fabre met Prometheus van doen. Ook hier liegt zijn beeld er niet om: wat een prometheïsche held had moeten zijn, heeft meer weg van een stiekeme drugsdealer in een vunzig steegje - om geen obscenere associaties te moeten oprakelen. Ongewild vertelt het beeld de waarheid over zijn maker: want in het werk van Jan Fabre is geen spoor te bekennen van een prometheïsche opstand tegen de goden. Eerder heeft het iets van het obstinate 'fuck you!' dat een overjarige puber uitspreekt als hem een duimbreed in de weg wordt gelegd. En net als menig overjarige puber, wordt Jan Fabre daarbij mateloos bewonderd door talloze onmachtigen die zelfs dat woord niet over de lippen weten te krijgen. Geef mij dan maar de Prometeo van Luigi Nono - al klinkt het noemen van deze naam me hier als een heiligschennis in de oren.

Nog verder dan de aansteker van het olympische vuur of dan Jan Fabre van Prometheus, staat de wind waartegen Jan Fabre zich achter zijn opgetrokken regenjasje tracht te beschermen van de goddelijke overmacht waar Prometheus tegen op moest tornen. Het briesje dat Fabre in zijn trendy pakje en dito schoenen niet eens uit zijn evenwicht waait stormwind noemen, of zelfs maar tegenwind, zou een belachelijk overstatement zijn. Wat weet Jan Fabre overigens van tegenwind? Zijn vermeende protest tegen het establishment is alleen maar een inmiddels zeer deugdelijk gebleken verkoopstruc: de waanidee dat kunst synoniem zou zijn met afbreken van 'heilige huisjes' - wat nog iets anders is dan het vuur uit de Olympus stelen - doet het bij de goegemeente nog altijd erg goed. Zowaar Renaud Donnedieu de Vabres, de Franse minister van cultuur, bestond het om luid applaudisserend een hele zaal vol gecultiveerde Parisiens voor te tonen welke houding niet zozeer 'bon ton' is, maar vooral een dwingend must, als een meester als Jan Fabre middels pissende vrouwen op de scène het 'establishment' de 'ultieme genadeslag' toedient...

Afspraak bij de volgende inhuldiging van de nieuwste 'De man die vuur geeft'?

Of bij de volgende multipel van deze meester die Michelangelo zijn vuur wist te ontfutselen?

© Stefan Beyst, juni 2005.

 fndeel fbvolg    twitter
 
beeld van de week

zelfomslag
eXTReMe Tracker