jan fabres 'man die huilt en lacht'




Na 'De man die de wolken meet' (1998), 'De man die vuur geeft' (1999), en 'Op weg naar Utopia' (2003) maakte Jan Fabre, in afwachting van 'De man die op het water schrijft (2006) ook nog 'De man die lacht en huilt' (2005), opgesteld in de Verger Urbain IV in Avignon, ter gelegenheid van de triomfen van deze veelzijdige kunstenaar op het theaterfestival aldaar.

Zonder verpinken vernoemt Paul Ardenne* dit bronzen beeld in één adem met Umberto Boccioni's 'Unieke vormen van de continuiteit in de ruimte' (1913), een van de merkwaardige prestaties uit de geschiedenis van de beeldhouwkunst. Terwijl volgens Paul Ardenne in Boccioni's beeld beweging en brons 'fysisch' zijn verenigd, zouden in 'De man die huilt en lacht' twee tegengestelde gevoelens 'metafysisch' zijn verenigd.

Lachen en wenen liggen elkaar niet alleen in het echte leven na, ook als expressie zijn ze nauwelijks te onderscheiden. Typerend voor de vandaag wijdverbreide miskenning van het puur artistieke is dat Paul Ardenne dat verschijnsel niet eens vermeldt, terwijl het al een oud probleem is in de beeldende kunst. Al da Vinci merkt in zijn 'Verhandeling over de schilderkunst' op dat er, afgezien van de positie van de wenkbrauwen, geen verschil is tussen gelaatstrekken bij lachen en wenen, noch in de ogen, de mond of de wangen, Joshua Reynolds vraagt zich af hoe je het verschil moet schilderen tussen de vreugde van een bacchant en het verdriet van Maria Magdalena. Charles Le Brun wijst er in zijn 'Méthode pour apprendre à dessiner les passions (1668) 'op hoe alleen de positie van de wenkbrauwen het verschil uitmaakt. Ook William Hogarth herinnert in 'The Analysis of Beauty' (1753) aan de gelijkenis tussen de expressie van lachen en wenen. Het is wachten op Charles Darwin tot het probleem met fotografische opnamen wordt aangepakt in 'The Expression of the Emotions in Man and Animals' (1872).

In de context van deze bespreking is het niet onbelangrijk erop te wijzen dat alle auteurs hierboven het hebben over de gelaatstrekken. Jan Fabres 'Man die huilt en lacht' is immers een beeld ten voeten uit. En op het vlak van gebaren en houding is de expressie van wenen en lachen lang niet zo ambivalent. Bij wenen stuikt het gehele lichaam naar voren toe in elkaar, terwijl het zich bij lachen eerder achterwaarts openvouwt. In beide gevallen staat het lichaam niet langer stevig op zijn benen: het zakt als het ware in elkaar. Maar het zijn vooral de gebaren die het verschil uitmaken. Bij wenen spelen de handen een grote rol: ze omvatten het hoofd op de wangen of om de kruin, bedekken de ogen, of klampen zich vast om de armen, verscheuren de kleren, rukken de haren uit het hoofd, of verheffen zich in wanhoop ten hemel. Bij lachen daarentegen slaan ze op de dijen, op de tafel of op medestaanders. En dat laatste maakt ons attent op een belangrijk verschil in de blik: terwijl de wenende eerder in het ijle kijkt, of de blik afwendt naar de grond, als hij al niet de ogen helemaal sluit of bedekt, probeert de lacher met de ogen de omstaanders aan te steken.

Terwijl de gelaatstrekken eerder ambivalent zijn, spreken gebaren en houdingen dus duidelijker taal. Dat hoeft ons ook niet te verwonderen. Want, in tegenstelling tot vriendelijk of droevig kijken, zijn lachen of wenen geen visuele, maar auditieve expressies. Dat hebben lachen en wenen met spreken gemeen. Naar de woorden die iemand uitspreekt luisteren we. We kijken niet naar de mond die ze uitspreekt, maar wel naar de gebaren en houdingen van de spreker die ons bijkomende visuele informatie geven. Geen wonder dat beeldende kunstenaars zich vooral op gebaren en houdingen concentreren: denk aan de twee wenende vrouwen links en rechts op de prachtige kruisafneming van Rogier van der Weyden in het Prado (1442). Zoals William Hogarth opmerkt is de aanblik van een lachend of wenend gezicht overigens niet bepaald mooi te noemen. Geen wonder dat kunstenaars het gelaat vaak met een sluier bedekken: denk aan de 'pleurants' van Claus Sluter in Champmol (1414), waarvan de gebaren en de houdingen niettemin duidelijk te kennen geven dat ze aan het wenen zijn. Kunstenaars die zich toch op het gelaat concentreren, sluiten elke ambivalentie uit door gewoonweg de gebarende hand te introduceren, zoals Picasso, die zijn 'Femme en Pleurs' (1937) op de handen laat bijten (en overigens ook de conventie van de neergeslagen wenkbrauwen gebruikt).

Van heel deze discussie is niet alleen niets te merken bij Paul Ardenne, maar al helemaal niet bij Jan Fabre zelf. Alleen al het feit dat hij kiest voor een beeld ten voeten uit, wijst er al op hoe weinig hij zich van het probleem bewust is. Het resultaat is er ook naar. Houding en gebaren passen noch bij iemand die lacht, noch bij iemand die weent. Van het door de benen zakken is alleen in een bronzen ontwerp uit 2004 de tegenstelling tussen staand en loshangend been overgebleven. Maar in de uiteindelijke versie staat Fabres 'huilende lacher' stevig met beide benen wijdopen op de grond. En van de gebaren van het lachen of wenen is nog minder te merken: de hand van de ene arm houdt een boek vast, en de andere arm hangt nietszeggend naar onderen om te eindigen in een ontspannen hand! Die houding doet me eerder denken aan een mannequin die wat stijfjes een trendy hemdje en dito broek staat te showen, dan aan iemand die lacht of weent. En met het gelaat is het al niet veel beter gesteld: wat daarop is te zien heeft, afgezien van de open mond, erg weinig met lachen of wenen van doen. Dat hoofd achterover met alle tanden bloot doet me eerder denken aan iemand die in de achteruitkijkspiegel van zijn auto het nieuwe gebit inspecteert dat hij pas bij de tandarts is gaan halen. De wezenloze blik is noch die van de wener die in het ijle kijkt, noch die van de lacher die zijn kompanen in de pret wil betrekken. En dan zwijgen we nog van die netjes gekamde haren: ze passen noch bij iemand die zich de haren uit het hoofd trekt van verdriet, noch bij iemand die schudt van het lachen. Als we dan toch moeten kiezen tussen lachen of wenen, dan is de keuze snel gemaakt: het achterovergebogen hoofd en de open mond doen de balans overslaan naar lachen. Van wenen is hier immers geen spoor te bekennen.

En dat maakt ons attent op een ander, ditmaal fundamenteel gebrek van 'De man die huilt en lacht'. Ook hier is het alweer de titel - en commentaren zoals die van Paul Ardenne - die uitsluitsel geven over wat het beeld geacht wordt te tonen. En dat geldt evenzeer voor een ontwerptekening (Salzburg, 10 juli 2003), waarop een gelaat is te zien met hypnotiserende blik: alleen de tekstband 'HAHAHA' en de twee treintjes tranen vertellen dat het de bedoeling is dat dit gelaat weent en lacht.

Wat voor het lachen en het wenen geldt, geldt nog meer voor dat boek dat het beeld vasthoudt. Blijkens de titel op het kaft- 'Je suis une erreur', 'Ik ben een fout' - gaat het om een boek met theaterscripts en theaterteksten van Jan Fabre zelf. We nemen aan dat Jan Fabre niet huilt om en lacht met de creaties die daarin staat gedrukt. Volgens Paul Ardenne gaat het niet zozeer om dat concrete boek, maar om een symbool voor 'de kennis, de ernst, de rationaliteit van de moderne mens'.* 'Is de rechtschapen mens van de Verlichting geen mens van het boek?' Al is het niet zijn bedoeling, Paul Ardenne vertelt daarmee ongewild iets over hoe het beeld als zodanig overkomt, los van zijn interpretatie of van het opschrift op het boek. Jan Fabre die daar wat gek staat te doen met een boek in de hand: het gebaar doet denken aan 'De benen van de rede ontvleesd' aan de ingang van de Aula van de Gentse universiteit, aan 'Totem' tegenover de universiteitsbibliotheek van Leuven, en aan de 'Schijtende ratten van de lucht en vredesduiven' in het Louvre (2008).

Het enige wat Paul Ardenne ons weet te vertellen over het beeld als zodanig - niet over wat het bedoelt te zijn - is dat de taal ervan 'conventioneel' is - en dat is niet meer dan een eufemisme voor het feit dat het niet meer is dan een afgietsel. Dergelijke 'fotografische' manier van weergeven is, zoals gezien, de beste manier om de bal mis te slaan als je lachen of wenen wilt afbeelden. Het is alsof Boccioni bij zijn poging om een lopende man af te beelden zou zijn uitgegaan van een foto van Muybridge.

Lachen en wenen mogen dan - althans op een foto van het aangezicht - nauwelijks zijn te onderscheiden, de hemelsbrede kloof die gaapt tussen een beeld als 'Forme uniche della continuitá nella spazio' van Umberto Boccion en 'De man die huilt en lacht' van Jan Fabre kan toch moeilijk over het hoofd gezien. Daarom weet ik niet wat mij nader staat bij het aanschouwen van dit beeld - en bij het lezen van de commentaren erop: het lachen of het wenen.

© Stefan Beyst, April 2008

 fndeel fbvolg    twitter
 
beeld van de week

zelfomslag